[En cliquant ici, vous pouvez lire ce post en français.]
Het is zondag. 19 april, zegt de kalender. Alsof het ertoe doet.
De zon schijnt, het is zacht en uitnodigend weer voor een fietstocht. Naar een onbekende plek wil ik vandaag. Verras mij, pad dat zich onder mijn voeten of onder de wielen van mijn fiets ontvouwt. Mijn compagnon reist mee. We hoeven geen anderhalve meter afstand te houden, want we wonen onder hetzelfde dak. En trouwens: hij is virusvrij. Hij zegt wel niet veel. Hij vangt foto’s, in stilte. Een gewillige compagnon dus, dat fototoestel dat samen met mij beelden oogst. Beelden om naar terug te kijken, beelden om te delen ook. Althans virtueel.
De “oude” Leie
Ik negeer het bord dat mij vertelt dat het veertje gesloten is. Er zal wel een andere weg zijn, denk ik, en desnoods maak ik rechtsomkeer. Dat blijkt niet nodig: er kronkelt een pad langs het water van de “oude” Leie. Het krioelt er van het leven. Hier en daar geuren de bloesems van de meidoorn heerlijk. In de verte is nu eens een koekoek, dan weer een eend of gans te horen. Ik geniet, laat me meevoeren. Ik ontdek. Mijn compagnon is in zijn nopjes met de beeldenoogst.
Het pad blijft kronkelen, maakt bochten waarachter ik denk de weg terug te zullen vinden, om dan vast te stellen dat het pad nog verder kronkelt. Angst besluipt mij: leidt dat pad wel ergens heen? Ik sus mezelf: desnoods maak je rechtsomkeer. Ik ben even heel onvriendelijk met mezelf: “Ah zo, angst op een padje waar je een half uur op wandelt, of drie kwartier? En jij wil de Camino stappen? Daar zal volk naar komen kijken!” Wat een rotstem, denk ik.
Welkom in je kot
Rechtsomkeer maken blijkt niet nodig: het pad brengt me naar de oever van die andere Leie. De Leie die niet “oud” is. Vanhieruit ken ik een weg die mij recht naar huis brengt. Naar mijn kot. Mijn dorst naar ongekende indrukken is nog niet gestild. Ik kies een omweg. En nog een. En nog een. Tot ik uiteindelijk stop voor het witte poortje aan mijn huis. Mijn kot. Er welt een intens gevoel van weerzin in mij op. Ik haal de sleutel uit mijn fietstas. De poes miauwt mij luidkeels welkom toe, stapt behoedzaam op het randje van de poort terwijl ik die openduw. De weerzin slaat over in verdriet. Het poortje gaat achter mij dicht, op slot. Ik ben weer in mijn kot.
“Komaan, meid, zet de waterkoker aan, maak voor jezelf een heerlijke kop oploscappucino, en kijk naar je foto’s. Daar kikker je van op!” Ik volg innerlijk sloffend mijn eigen Gouden Raad op. En ik kikker op. Ik kikker gelukkig elke keer echt op van het uitje, de foto’s maken, de foto’s bekijken, de foto’s delen. Een stil geluk. Letterlijk.
Beiderseits des Stahldrahts
“Zo buiten, zo binnen,” fluistert een irritante Innerlijke Leider mij toe. Irritant, omdat ik weet dat hij gelijk heeft. Uit de reeks foto’s springen er een aantal mij in het oog: prikkeldraadfoto’s. Prikkeldraad dat geplaatst is om een grens te trekken. Om je kleerscheuren te bezorgen als je van de ene kant naar de andere kant wil. Om te maken dat je op het toegestane pad blijft. Daar de koeien, hier de verloren wandelaar op zoek naar soelaas in de weelde van de lente. De social distancing legt prikkeldraad rond mijn hart. Straks mag ik misschien wel weer aan het werk, als er werk zal zijn. Maar of en hoe en wanneer ik de mensen terug mag zien die mij het nauwst aan het hart liggen, daar heeft “men” nog geen zicht op. Het maakt mij tegelijk razend en moedeloos. Ik blijf wel in mijn kot tot ik mijn kinderen een lange, warme knuffel mag geven. Dat is het eerste wat ik wil. Maar ik heb niets te willen, blijkbaar.
Waar is mijn gevoel van dankbaarheid gebleven voor de vreemde gids? Dat gevoel dat ik drie weken geleden nog ontdekte? Wat is er nu zo anders dan toen? Niets, er is absoluut niets veranderd. Toch niet “daarbuiten”. Wel “hierbinnen”. Ik heb de zorgeloosheid losgelaten en een nieuwe jas van sereniteit aangetrokken. Ik heb de vrijpostigheid losgelaten en een nieuwe jas van deemoed aangetrokken. Maar niet het gemis van mijn dierbaren.
Zuur
Het gemis van de mensen die mij nauw aan het hart liggen, brandt zich een weg doorheen mijn huid als een niet te stoppen zuur. Het sist en pruttelt. Hoe dieper het brandt, des te pijnlijker wordt het. Vroeger zou ik die pijn onder de spreekwoordelijke mat geschoven hebben. Nu weet ik: als ik de pijn gewoon kan laten zijn, zal die transformeren.
Die pijn leert mij iets over mezelf, eigenlijk. Ik hoor mezelf nog zeggen, innerlijk en ook aan andere mensen, hoe ik krachtig in mijn alleen-zijn sta. Hoeveel ik helemaal alleen voor elkaar krijg. Dat het soms moeilijk is, dat wel, maar dat ik het toch maar voor elkaar krijg. Vandaag nodig ik die versie van mezelf uit om even naast mij op een bankje te komen verpozen. Het mag, want we zitten samen opgesloten in hetzelfde kot. En het is maar een virtueel bankje. Dus het mag.
Ik neem zacht haar hand vast. Vraag haar hoe dat nu voor haar voelt. Een stille traan rolt over haar wang. “Toen ik dat zo stellig verkondigde, zag ik alleen die vrijheid, die ruimte, en de kracht die het vraagt om mijn eigen weg te gaan, telkens weer. Nu zie ik meer dan ooit hoe geborgen ik tegelijk ben, en hoe essentieel dat voor mij is om telkens weer de kracht te vinden om mijn eigen weg te gaan. Het is mijn weg, ja, en ik krijg ontzettend veel voor elkaar, helemaal alleen. Maar ik put de energie hiervoor in de geborgenheid van liefde, vriendschap, kameraadschap. Het virtuele contact is als een tweesnijdend zwaard: het is een veiligheidsnet om me niet helemaal afgezonderd te voelen, maar tegelijk herinnert het mij telkens weer aan die afzondering.”
Rechtsomkeer maken?
Op het pad dat naar dit bankje leidde, sluit zich zacht een houten poortje. Rechtsomkeer maken is nooit een optie geweest. Tijd om onze tocht verder te zetten. We wandelen allemaal samen vooruit: de vrijpostige, de deemoedige, de zorgeloze, de serene, de krachtige, de geborgene versie van mezelf. We hadden ruzie met de vreemde gids. Nu weten we dat hij ons langs een levensleerpad ergens heen leidt waar we nog nooit zijn geweest.
Een pelgrimstocht naar Paradijsegem.