[Pour mes amis francophones, le texte est disponible en français ici.]
De lock down dringt mij het alleen-zijn op, een gevoel dat nog wordt versterkt sinds ik tijdelijk werkloos werd. Ik houd van het alleen-zijn waar ik voor kies. Dit alleen-zijn daagt me stevig uit.
Wie mijn schrijfsels al een tijdje volgt, kent waarschijnlijk al het gedicht “De Herberg” van Djalāl ad-Dīn Muḥammad Balkhi, kortweg: Rûmî. Dit gedicht (zie hier als je het nog niet kent of het nog eens wil lezen) heeft mij al vaker de weg gewezen als ik door tunnels strompelde, korte en langere tunnels. Vandaag moet ik er opnieuw aan denken. Vandaag trekken alleen ik en mijn emoties door mijn « herberg »…
Alles omheen mijn herberg voegt zich naar de strengheid van de maatregelen die het coronavirus in het leven roept. Een voor een verdwijnen de gebruikelijke bezoekers van mijn « herberg » het toneel: fysieke afstand naar mijn kinderen toe, de man van wie ik houd, mijn collega’s.
Binnen heeft alles een soort facelift ondergaan. Professionele uitjes als tolk verdwenen van de planning. De stroom aan vertalingen droogde op. Alles wat in mijn herberg ligt te slingeren, heb ik er zelf laten liggen. Het geroezemoes van genodigden is verstild. Oorverdovende stilte heerst er. Ik ga tekeer en huil. Soms slaap ik, om niet te verzuipen. De kaders die aan de muren hingen met fotos van mijn dierbaren zijn stuk voor stuk spiegels geworden die mij aanmanen om naar mezelf te kijken.
Gelukkig is er een telefoonhoekje in mijn herberg. Het stelt me gerust en doet me deugd om te babbelen. Ik voel heel veel tederheid, vriendschap en steun die zich als een dekentje om me heen wikkelen. Bijna voelbaar. Ik word rustiger, het vertrouwen komt terug. En dan zijn er ook de social media, die deugd doen zolang ik erin slaag selectief te blijven. En dat lukt almaar beter.
Maar overal in mijn “herberg” zijn er dus ook die spiegels. Ze tonen mij beelden van mezelf die ik misschien niet wil zien. Daar de opengesperde ogen van paniek, hier roodgehuilde ogen in het gezichtje van een kleuter die haar vriendjes en vriendinnetjes mist, haar familie, haar lievelingsspeelgoed, het dessert. Ze staat in de hoek, met de handen op het hoofd. Helemaal alleen. De beelden spreken van de zorgeloosheid die ik koesterde, de vrijpostigheid die ik mij veroorloofde. Dat is allemaal niet meer.
En dan zijn er ook spiegels met een beeld dat iets anders fluistert. Ik kan het wel onderscheiden, maar ik hoor niet precies wat het zegt.
Ik denk aan die sleutelzin die R.X. mij cadeau gaf: “Laat nooit iemand je leven veroveren.” Vandaag krijgt die zin er een betekenis bij. Niets of niemand belegert me nog. En ik mis het. De spiegel antwoordt: “Verover jezelf!” Hoezo…?
Een ander zin trekt mijn aandacht: “Geef je over aan het onbekende op je pad, ontdek hierdoor het onbekende in jezelf. Door het onbekende in jezelf te ontdekken, word je je bewust van je grenzen, en zo kan je die verleggen. Zo blijft je leven boeiend.”
Alsof ik boeiende zaken op mijn pad wou! Een zeilcruise in de Griekse eilanden, ja daar keek ik naar uit. Professionele uitdagingen die lekker voort konden dobberen op mijn verworvenheden, laat maar komen. Een fotoreis naar Venetië, dat wil ik. Maar die verdomde rotzooi die alles onderuit haart? Die alle uitroeptekens vervangt door vraagtekens? Neen, bedankt, ik wou in de schommelstoel van zekerheden blijven zitten. Ik vond het prima binnen de lock down van mijn grenzen. Ik ga nog maar eens te keer. Huil opnieuw.
Maar het leven vraagt me niet wat ik ervan vindt. Het vraagt mij om te aanvaarden wat voor de hand ligt. Het geeft zijn leerling tovenaar een klinkende bezemklap op de kont: patat! “Opnieuw! Je herberg is nu een ground zero. Wat zie je?”
Ik stamel: “Een grote puinhoop?”
“Nog iets?”
“Alles is gewsit, er blijft een wit blad…?”
“Proficiat! Dat witte blad is helemaal van jou. Verover het!”
De stilte trekt zacht haar oorverdovende mantel uit. Ze wordt rustiger. En dan hoor ik het heel stilletjes. Ze gonst van potentieel, haar melodie doet een beroep op elk veertje veerkracht in mij. In de spiegel zie ik mijn blik, en in die andere spiegel ook. In elke spiegel, elk beeld dat ik ontmoet, zie ik voorbij de angst en het verdriet, de paniek en ontgoocheling, daar voorbij zie ik een glimlach verschijnen in mijn ogen, daarna ook om mijn lippen.
En er bloeit een gevoel van dankbaarheid in mij voor deze vreemde gids.